Deugdelijk bewijs dat ‘healing touch’ iets doet, ontbreekt
Er is geen bewijs dat ‘healing touch’ (ook wel ’therapeutic touch’ genoemd), het paradepaardje van het kwak-Van Praag Instituut in Utrecht, werkt, leert een artikel van een onderzoeker van het al even alternatieve Louis Bolk Instituut.

Foto: Therapeutic Touch. Bron: https://www.youtube.com/watch?v=0gx_0AN6T1g
Eureka, healing touch, het wapperen over de huid (handoplegging, ook wel therapeutic touch genoemd), werkt en laat sporen achter in het bloed, nu nog wat beter onderzoeken, concludeert een groep onderzoekers van voornamelijk Amerikanen onder leiding van Herman van Wietmarschen. De bioloog annex gestalttherapeut van het kwakzalverij-gekleurde Louis Bolk Instituut in Bunnik is de hoofdauteur van een vorige maand verschenen artikel over de mogelijke werking van de ‘energetische healing therapie’. Het artikel verscheen in september 2025 in Integrative Cancer Therapies, een peer reviewed, open access tijdschrift. Wietmarschen c.s. claimen dat zij de eersten zijn, die hebben aangetoond dat healing touch een meetbaar effect heeft op de stofwisseling.
Of de beoordelaars van het tijdschrift goed hebben opgelet, is zeer de vraag. Therapeutic Touch, bioveld (aura)-interventies, zijn in het Nederland het troetelkindje van het Van Praag Instituut, genoemd naar parapsycholoog Henri van Praag. Op de website van de VtdK hebben we eerder over dit instituut en zijn ‘healing touch’ (HT)-cursussen geschreven.
We lopen het recente HT-artikel door:
De studie van Van Wietmarschen onderzocht het effect van healing touch (HT), Ontspanningsoefeningen (RT = relaxation therapy) en gebruikelijke zorg (UC = usual care) op de stofwisseling van 44 vrouwen met baarmoederhalskanker die daarvoor chemoradiotherapie ondergingen bij ziekenhuizen van de University of Iowa. Eigenlijk gaat het om een wat oudere studie. Twintig jaar geleden werden de patiënten gerandomiseerd (van 2002 tot 2007) tussen één van de drie interventies. Op drie tijdspunten werd bloed geprikt: na 1 week, na 4 weken en na 6 weken en bewaard bij minus 80 graden Celsius. Nu, gemiddeld zo’n twintig jaar later, zijn de bloedmonsters uit de vriezer gehaald en is in elk monster een onbekend aantal metabole stoffen gemeten. Stoffen die gebruikt worden of vrijkomen bij de stofwisseling: bouwstoffen en afvalproducten van de verbranding, opbouw en afbraak van spieren, botten, weke delen, bloed, en andere organen. Er zijn een paar miljoen van deze metabolieten bekend; hoeveel de onderzoekers hebben gemeten, staat niet in het artikel. Tientallen? Honderden? Duizenden? Dit is relevant, zoals we verderop zullen uitleggen.
De onderzoekers (Van Wietmarschen deed de data-analyse) publiceerden de resultaten van vergelijkingen tussen 1 en 6 weken, en vonden ~40 statistisch significante verschillen voor een aantal metabole stoffen tussen de drie verschillende behandelingen. Deze studie is op zijn best ‘hypothese-genererend’.
Valkuilen
Er zijn minstens vier statistische valkuilen:
Ten eerste ontbreekt een hypothese: Wat hadden de onderzoekers verwacht voor ze met het onderzoek begonnen? Welke power-berekening hadden ze daarbij gedaan (d.w.z. hoeveel patiënten waren in iedere studiearm nodig om überhaupt iets zinnigs te kunnen vinden?) Zij schreven verder niet of hun nulhypothese werd bevestigd of verworpen.
Ten tweede ontbreekt een biologische logica vooraf die de basis vormt voor de (ontbrekende) hypothese. Simpel gezegd: stel je meet 17-beta-inositol. Dan wil je weten waarom, en welke verandering je verwacht in welke richting. Wanneer 17-beta-inositol werkelijk meer of minder werd na een specifiek behandeling (bv. na HT), dan weet je nog niet of dat goed is of juist slecht? Om dit probleem duidelijker te maken: stel dat ‘stoelgang’ was gemeten, en dat na één behandeling de stoelgang vlotter gaat dan na een andere behandeling, is dat dan goed of slecht?
Dat moet je allemaal van tevoren in je studieprotocol afspreken. Dit is niet gebeurd. Wat ze nu doen, is achteraf met kleurrijke grafieken een onbegrijpelijke metabole logica verzinnen, waarin de gevonden data lijken te passen. Totale onzin! (Helaas, best wel gebruikelijk in basale wetenschappen).
Ten derde: de statistische analyse – die ze ook van tevoren in hun Methodes hadden moeten definiëren – rammelt aan alle kanten, of is ronduit fout. Zoals we eerder schreven, staat nergens hoeveel verschillende metabole stoffen werden gemeten per bloedmonster. Dit is relevant, want al bij (a) één gemeten stof en (b) één vergelijking tussen slechts twee behandelingen en (c) gemeten op slechts twee meetpunten en (d) bij een veelgebruikte statistische drempelwaarde van p<0,05, dan is de kans op een toevallig statistische significante bevinding 5%: 1 op de 20.
De kans op een toevallig significante vondst neemt exponentieel toe zodra je meer testen doet, meer behandelingen vergelijkt tussen meer tijdstippen. Op de achterkant van een bierviltje geschat: als er bij een gebruikelijke Metabolomics-studie (a) 1000 metaboliet-spiegels worden bepaald, (b) bij drie verschillende behandelingen (HT, RT, UC), op (c) drie verschillende tijdstippen (na 1 week, 4 weken en 6 weken), dan doe je 1000 x 3 x 3 = 9000 statistische vergelijkingen. Op basis van kansberekening verwacht je dan dat er ongeveer 450 testen per ongeluk significant zijn (p<5% betekent dat ongeveer 1 op 20 testen bij toeval een verschil laat zien dat er in het echt niet is).
De onderzoekers vonden ‘slechts’ 40 significante verschillen. Het vraagt wat hogere wiskunde om de kans te berekenen dat er slechts 40 of minder vergelijkingen statistisch significant zijn en het toch belangrijke verschillen zijn. Met de natte vinger geschat: kleiner dan 1%. Eigenlijk kun je op basis daarvan al concluderen dat HT, RT en UC geen effecten hebben op het metabolisme. Maar let op: de auteurs claimen het omgekeerde.
Ten vierde: selectieve data-presentatie. De auteurs zullen bovenstaande kritiek ongetwijfeld pareren met een antwoord dat ze alleen de vergelijking tussen 1 en 6 weken hebben gepresenteerd. De vraag is dan: waarom alleen week 1 en 6? Wat verzwegen zij? Leverde de vergelijking met week 4 nog minder op? Of erger, spraken de resultaten elkaar tegen?
Kortom, Herman van Wietmarschen speelt Mickey Mouse in de Tovenaarsleerling. Er is geen deugdelijk bewijs dat healing touch effect heeft op de stofwisseling.
Gerelateerde artikelen
Vrije Universiteit krijgt Meester Kackadorisprijs 2025
artikelen - 03 oktober 2025Het College van Bestuur van de Vrije Universiteit Amsterdam krijgt de Meester Kackadorisprijs 2025 wegens het benoemen van chiropractor Sidney Rubinstein tot bijzonder hoogleraar. Chiropractie is kwakzalverij.
Lees meer1000 medewerkers Amerikaanse ministerie van Volksgezondheid willen dat RFK jr aftreedt
artikelen - 25 september 2025Buitenlandrubriek met o.a.: 1000 medewerkers Amerikaanse ministerie van Volksgezondheid willen dat RFK jr aftreedt / Fraudeurs gebruiken AI om dokters dubieuze producten aan te laten prijzen.
Lees meerBrabantse anesthesioloog experimenteerde met Slowaaks navelstrengbloed
artikelen - 07 september 2025Anesthesioloog Jens Fischer de Brabander spoot navelstrengbloed uit Slowakije in bij vooral jonge buitenlandse patiënten (vaak kleuters) met autisme en hersenaandoeningen; de inspectie ging bij hem op bezoek.
Lees meer