UitgelichtHet boek “Met het oog op Kackadoris” van Cees Renckens is weer beschikbaar!

Koop hier het boek
Door: Jan Willem Nienhuys | Geplaatst: 30 april 2009

Het totale fiasco van de homeopathie

In de periode 1936-1939 werd in Duitsland een grootse poging ondernomen om de homeopathie te bewijzen. Het liep op een totaal fiasco uit. De homeopathische arts en internist Fritz Donner was er nauw bij betrokken. Na zijn pensionering in 1961 schreef hij er een rapport over. Dat was in 1966 klaar, maar verscheen pas in 1995 in het Duits en nu voor het eerst op internet.

An English version of this
article is elsewhere .
Fritz Donner (1896-1979), zoon van een homeopathisch arts, was zelf ook homeopaat. In 1927 werkte hij in het homeopathisch ziekenhuis van Stuttgart. Daar ontdekte hij dat er veel niet klopte in de homeopathie.

Als een homeopaat iets voorschrijft, dan gebeurt dat aan de hand van enerzijds de ‘symptomen’ die de patiënt noemt, en anderzijds geneesmiddelbeelden, dat zijn lijsten van symptomen die bij een middel horen. Zo’n geneesmiddelbeeld hoort volgens de homeopathische leer te zijn samengesteld uit symptomen die optreden bij gezonde personen nadat ze het middel hebben ingenomen. De homeopathische term ‘geneesmiddelproef’ (zie hierover ook het Skepsis-blog Homeopathische proeven) betekent een proef waarbij aan een aantal gezonde proefpersonen een bepaald middel wordt gegeven, waarna de proefpersonen alles wat ze ervaren in een schriftje (het ‘protocolschrift’) opschrijven. Bij zulke geneesmiddelproeven hoeft het middel niet sterk verdund te zijn, maar het mag wel: C6, C15, of nog hoger. C6 betekent 100 x 100 x 100 x 100 x 100 x 100 maal verdund. Volgens de homeopaten treden vaak bij hoge potenties andere, meer vergeestelijkte symptomen op. Voor verschillende potenties van eenzelfde stof zijn er dan ook verschillende geneesmiddelbeelden.

 

Delirium tremens

Dat is de theorie. Donner ontdekte al vlug dat de praktijk anders is. Zo werd dogmatisch aangenomen dat het middel Apis mellifica (honingbij) als kenmerkend symptoom heeft: een zakje onder het rechterooglid en afwezigheid van dorst. Toen Donner dit nazocht, bleek dat dit symptoom niet uit een geneesmiddelproef kwam, maar uit een ziektegeval van iemand die door een bij in de rechtermondhoek gestoken was. Die kreeg daarop een oedeem waardoor zijn rechterwang tot gigantische proporties opzwol. Terwijl dat oedeem zich vormde, had het slachtoffer natuurlijk vreselijke dorst gehad, en die was prompt voorbij toen het oedeem weer ging slinken.

Het middel Platina dankte zijn bijzondere kwaliteit aan één dame die door onbekende oorzaak na inname van het middel opeens alles kleiner was gaan zien (mogelijk door een zeldzame psychische aandoening). Ook bleek Lac caninum (hondenmelk) sterk te worden aanbevolen tegen difterie, omdat een zekere Amerikaanse arts Laura Morgan er in 1870 enkele korrels CM van innam en toen twee jaar lang de meest vreselijke aanvallen van delirium tremens kreeg (of ze die eerder ook al had, doet er niet toe volgens de homeopathische leer) en tijdens die twee jaar een keelontsteking had die met difterie werd betiteld door een arts die zich heel goed vergist kan hebben, omdat de patiënte niets over bedlegerigheid heeft opgeschreven, en Amerikaanse artsen soms bijna niets wisten en vaak niet eens patiënten zagen gedurende hun korte opleiding.

Donner kwam door zijn studie tot de conclusie dat er heel veel niet klopte aan die geneesmiddelbeelden, maar tot zijn verbazing wilde de gevestigde orde der homeopaten daar niets van weten, sterker nog, toen hij een lezing over het genoemde geval van Lac caninum gaf, werd hij met ontslag op staande voet bedreigd als hij nog eens zoiets flikte.

 

Volslagen ongeblindeerd

In 1925 publiceerde de beroemde chirurg August Bier een pleidooi voor de homeopathie, getiteld ‘Wie sollen wir uns zu der Homöopathie stellen?’ in het Münchener Medizinische Wochenschrift (1925, nr.18/19). Daarmee kwam de homeopathie in Duitsland sterker in de belangstelling te staan en uiteindelijk besloot het Reichsgesundheitsamt (RGA), een orgaan vergelijkbaar met de VWA, het RIVM, de IGZ, en de Gezondheidsraad ineen, dat de homeopathie getoetst moest worden. De nazi-sympathie voor natuurgeneeskunde en algemener het grote belang dat de nazi’s aan gezondheid hechtten, was daar niet vreemd aan. De heren van de RGA trokken erop uit en gingen met deskundige homeopaten praten en organiseerden met Duitse grondigheid dubbelblinde proeven met loting. Het plan was om eerst echt goede geneesmiddelproeven te doen, en vervolgens ook proeven met behandelingen. Kosten noch moeite werden gespaard en als alles volgens plan zou zijn verlopen, dan zouden er honderden miljoenen Reichsmark aan zijn besteed.

Al spoedig bleek dat wat traditioneel onder een geneesmiddelproef werd verstaan, volslagen ongeblindeerd werd uitgevoerd. Men werkte soms wel met placebo’s maar die werden uitgereikt aan de proefpersonen met de mededeling: ‘Dit is een placebo om uw suggestibiliteit te testen’! Toen Donner op het idee kwam dat er niet bij te vertellen en zelfs (zonder dat de proefpersonen dat konden vermoeden) de eerste drie proefrondes iedereen een placebo gaf, ontdekte hij dat onder die omstandigheden de proefpersonen heel veel symptomen vertoonden, net zoveel als toen ze het echte middel kregen. Toen Donner dit aan zijn homeopathische collega’s vertelde, weigerden ze te geloven dat er bij placebo ook symptomen optraden. ‘Godsonmogelijk’, meenden ze. Hetzelfde werd trouwens ook in die tijd ontdekt door Paul Martini, die dan ook voor rotte vis werd uitgemaakt. Ook ontdekte men de gewoonte van proefleiders om uit de protocolschriftjes de gewenste symptomen bij elkaar te vissen. Het was dan ook geen wonder dat de deugdelijk uitgevoerde proeven niets opleverden.

Er zijn weinig therapeutische proeven gedaan, maar de voorzitter van de Centrale Vereniging van Homeopathische Artsen, Hanns Rabe, heeft er toen wel een gedaan: hij mocht door hem zelf uitgekozen ziekenhuispatiënten met Silicea behandelen. Geen enkele patiënt genas, en men durfde dit debacle niet eens te rapporteren aan de hogere leiding van de RGA. Toen Rabe ook nog de pin op de neus gezet werd door de RGA om waar te maken wat hij had beweerd, namelijk dat hij schildklieraandoeningen gemakkelijk kon genezen, bekende Rabe tegen Donner dat hij eigenlijk dacht dat homeopathie gewoon psychotherapie in vermomming was, en dat je al die grootspraak van de homeopaten niet zo letterlijk moest nemen. Dit was een visie die Donner pas later en dan nog niet helemaal begon te delen, nadat hij gemerkt hoezeer de behandelingen van hemzelf, de grote beroemde homeopaat, eigenlijk placebobehandelingen waren, die slechts ‘werkten’ vanwege het geloof van de patiënten.

Er hadden in die drie jaren veel meer proeven gedaan kunnen worden, maar uit brieven van Donner blijkt dat het schering en inslag was dat de homeopaten weliswaar geweldig opschepten over hoe goed ze wel waren, maar dat ze de zaak saboteerden als het ging om klinische proeven onder het strenge toezicht van de RGA.

Zo lief mogelijk

De proeven werden afgebroken door de oorlog. (Er werden weliswaar van hogerhand amateuristische proeven in concentratiekampen verordonneerd, maar die hadden niets met het onderzoek van de RGA van doen.) Na de oorlog heeft de RGA en de opvolger daarvan, het Bundesgesundheitsamt, nog lang gezocht naar iemand die de meer dan drie meter mappen met gegevens zou willen verwerken. Toen Donner meende dat de desbetreffende publicatie snel zou komen, en dat bovendien de proeven weer zouden beginnen, stuurde hij een sterk ingekorte versie van zijn rapport aan enkele collega’s, ook aan personen die bij de proeven betrokken waren; deze laatsten zeiden hem dat het helemaal klopte. Hij probeerde het zo lief mogelijk voor de homeopathie te maken, en hij hoopte dat zijn collega-homeopaten tijdig tot bezinning zouden komen en wat realistischer zouden worden.

Als men het rapport leest, en ook de wat minder lieve toelichtingen die Donner in briefvorm aan de voorzitter Unseld van de homeopathische vereniging en de hoofdredacteur Schoeler van een belangrijk homeopathisch blad schreef, vraagt men zich af waarom Donner niet allang van zijn geloof was gevallen. Hoe kon de homeopathie ooit respectabel hebben geleken? Donner heeft echter een ander artikel geschreven waaruit men kan opmaken hoezeer in het begin van de twintigste eeuw de homeopathie en de gewone geneeskunde niet voor elkaar onderdeden. Homeopaten plachten te pochen dat hun ziekenhuizen betere resultaten behaalden.

Donner ondermijnde deze claim door erop te wijzen dat er allerlei verschillen waren tussen homeopathische en gewone ziekenhuizen. Maar in 1915 werd er een interessant artikel gepubliceerd over een ziekenhuis in het Amerikaanse Louisville. Daar gold een afspraak dat van elke 6 patiënten er 1 in de homeopathische sectie van het ziekenhuis behandeld moest worden. De toewijzing was min of meer toevallig. Daar was de sterfte, ook per soort ziekte en per afdeling, bij de homeopaten vrijwel een vijfde van de ‘reguliere’ sterfte, dus precies wat je volgens de kansrekening zou verwachten als er geen verschil was tussen reguliere behandeling en homeopathie. De reden was natuurlijk dat de reguliere geneeskunde toen ook machteloos stond tegenover vrijwel alle ziekten. In een artikel uit 1922 over de vergelijking tussen homeopathie en reguliere geneeskunde staan de ‘allopathische’ middelen bij longontsteking opgesomd: atropine, cafeïne, camferolie, digitalis, morfine, strychnine, whiskey, etc. De prestaties van de geneeskunde werden maar langzaam beter, en Donner schrijft aan Unseld hoe hij tegen 1930 ontdekte dat de homeopathische behandeling van longontsteking een voor die tijd onaanvaardbaar hoog sterftecijfer (55%) had, ‘en dan hadden we nog niet eens zware gevallen.’ Niettemin was het verschil tussen de effectiviteit van de reguliere geneeskunde en homeopathische geneeskunde toen niet zo groot.

De homeopathie berust op het similiabeginsel en de houding van Donner toont aan dat het geloof in het similiabeginsel los staat van het geloof in hoge potenties. De homeopathie is onaannemelijk in de ogen van buitenstaanders vanwege de hoge verdunningen. Het similiabeginsel is echter ook nooit bewezen, en berust eveneens op overhaaste conclusies uit anekdotische ervaringen.

Donner kon zelfs de milde vorm van zijn rapport niet gepubliceerd krijgen (het werd drie jaar later wel in het Frans gepubliceerd), en de meterhoge stapel mappen van het RGA-onderzoek is ook spoorloos verdwenen en van plannen om van staatswege in Duitsland de homeopathie te toetsen is niets meer vernomen. Je zou bijna een complot vermoeden, maar het zal zoals gebruikelijk wel weer domheid zijn waardoor de boel is kwijtgeraakt.

 

Doordromen

Tussen de regels door krijgt men het vermoeden dat ‘de heren van de RGA’ eigenlijk niets van de homeopathie geloofden. Ze hadden echter van hogerhand opdracht gekregen het te onderzoeken en ze konden zich niet permitteren dat er ook maar iets aan hun methoden mankeerde, zeker als het niet uit zou komen zoals de machthebbers hoopten. Ze namen dan ook heel veel tijd en moeite om precies vast te stellen waar de homeopathische claims uit bestonden. Ze kwamen wel 300 keer bij Donner op bezoek om met hem te discussiëren of om toe te zien hoe het nu eigenlijk in de praktijk van de homeopathie toeging. Ze zorgden ervoor dat de homeopaten ze op geen enkele manier van oneerlijkheid zouden kunnen betichten. Toen Donner ze zei dat die hoge potenties onzin waren, gaf de RGA hem te verstaan dat de homeopathische praktijk, niets meer en niet minder, getoetst zou worden, en niet de ketterse opvattingen van een eenling als Donner.

In 1995 is in een tijdschrift (Perfusion) van Edzard Ernst het hele rapport weergegeven. De commentaarbrieven zijn ook verschenen als appendix in 1985 in een Frans boek (en de ‘update’ daarvan in 1991) en het rapport is eveneens gereproduceerd in een dissertatie uit 2003.

Nu zijn ze echter in het originele Duits én in Nederlandse vertaling, slechts een muisklik verwijderd van iedereen die wel eens wil weten wat Fritz Donner schreef in 1966.

Velen weten niet op wat voor wankele basis (de geneesmiddelbeelden) de homeopathie berust. De homeopaten doen geen enkele moeite om aan te tonen dat deze basis meer is dan fantasie. Proeven in dezen zijn niet zo moeilijk uit te voeren. Zolang de homeopathische artsen verkiezen te blijven doordromen, en zichzelf niet serieus genoeg nemen om hun geneesmiddelbeelden fatsoenlijk te toetsen, maar in tegendeel er de meest wonderlijke middelen bij verzinnen, zolang hoeft niemand anders ze ernstig te nemen.

Publication history (English)
Korte biografie van Donner (Engels en Nederlands)
Donner-rapport (Deutsch, mit Word-Datei / Nederlands)
Donners brief aan Unseld (Deutsch, mit Word-Datei / Nederlands)
Donners brief aan Schoeler (Deutsch, mit Word-Datei / Nederlands)

NB. In de Nederlandse vertalingen zijn de namen van homeopathische medicamenten met een hoofdletter geschreven.

Nieuwsbrief

De Digitale Nieuwsbrief van de VtdK houdt u regelmatig op de hoogte van nieuwe artikelen op deze site.

 

 

Jan Willem Nienhuys

Gerelateerde artikelen

artikelen - 13 april 2024

Orthomoleculaire hormoontherapeuten overspoelen de markt. Vivian Reijs, die ook een hormoon-‘academy’ leidt, is een van hen.

artikelen - 09 april 2024

Mike Verest is een van die leefstijlcoaches met veel volgers die wetenschap aan zijn laars lapt en via sociale media onzin de wereld in slingert.

artikelen - 25 maart 2024

EMDR- en hypnose-therapeute Mariska Bruinenberg heeft geen psycho-diploma, maar behandelt wel complexe aandoeningen als PTSS, relatieproblemen, seksueel misbruik en tinnitus. Ook bij kinderen.