UitgelichtHet boek “Met het oog op Kackadoris” van Cees Renckens is weer beschikbaar!

Koop hier het boek
Door: C.N.M. Renckens | Geplaatst: 11 oktober 2019

Kwakzalverij in maat en getal: wat zijn de trends?

Relatief recente cijfers onderstrepen het al lang levende idee dat Nederlanders zuinige gebruikers van kwakzalverij zijn.

Kwakzalverij in maat en getal: wat zijn de trends?

Aanhangers van alternatieve geneeswijzen zoals de antropoloog Peter Jan Margry, de schrijvers van de ZonMw-signalementen en onderzoekers van het Louis Bolk Instituut trachten op alle mogelijke wijzen aan te tonen, dat onze bevolking erg gehecht is aan alternatieve geneeswijzen.

Margry includeert in zijn statistiek ook marginale en weinig medische zaken als yoga en mindfulness. Hij kwam zo in zijn enquête uit 2017 op 51,5 procent gebruikers van alternatieve geneeswijzen en merkte zelf al op dat dat getal wel erg ver weg lag van de 5,2% bezoekers aan alternatieve genezers uit de Gezondheidsenquête 2018 van het CBS. De respons op Margry zijn enquête was slechts 20% en de steekproef (in het ‘Meertens Panel’) was ook bepaald niet aselect en alleen al om die redenen hoeven aan de statistiek van Margry verder geen woorden te worden vuil gemaakt.

De CBS gezondheidsenquête, vroeger en nu

Sinds 1980 publiceert het CBS elk jaar het percentage van de bevolking dat bij een alternatieve genezer onder behandeling is geweest. Ik hecht veel waarde aan deze statistieken, want zo hebben wij iets in handen als er weer eens gevraagd wordt naar het effect van alle inspanningen, die de Vereniging tegen de Kwakzalverij en de medestrijders van de stichting Skepsis zich onvermoeibaar getroosten.

Tot 2014 waren de gegevens uit de Gezondheidsenquête van het CBS wat verwarrend omdat men ook vroeg of er een contact was geweest met de huisarts, die ook alternatieve geneeswijzen toepaste. Vaak wisten de ondervraagden niet eens of hun huisarts zich schuldig maakte aan alternatieve geneeswijzen en bovendien was maar bij 1 op de 7 contacten met zo’n wel alternatieve huisarts sprake van een alternatieve behandeling, vaker ging het om alledaagse klachten als verwijzing naar de oogarts voor de bril- of pilrecepten. Na 2014 is dit item in de enquête terecht komen te vervallen.

Die ‘niet-alternatieve’ consulten bij de alternatieve huisarts kwamen tot 2014 wel in de CBS-statistiek terecht. En niet zelden telden aanhangers of slecht geïnformeerde journalisten de getallen ‘contact met huisarts, die ook alternatief behandelt’ plus de categorie ’onder behandeling geweest van een alternatieve genezer, niet de eigen huisarts’ onbekommerd bij elkaar op. Dat leidde tot veel te hoge percentages aan ondergane alternatieve behandelingen. In 2014 besloot het CBS dit vervuilende gegeven over de eigen huisarts uit de enquête weg te halen, onbetrouwbaar en weinig relevant als het was.

De eerdergenoemde 5,2% alternatief behandelden uit de CBS-gezondheidsenquête 2018 heeft betrekking op ‘behandeling’ en niet op ‘contact’. Dit cijfer betreft alle leeftijden, dus vanaf 0 jaar. Er is een dalende trend zichtbaar sinds de 7,2% uit 2008. In de figuur is te zien hoe het percentage van onze bevolking dat zich alternatief laat behandelen een stijging vertoonde sinds de jaren zestig, om een plateau te bereiken in de jaren 1999 tot 2008.

Fig 1

Fig. 1. Percentage bevolking dat werd behandeld door een alternatieve genezer

De vier belangrijkste artsenclubs (AVIG, acupuncturisten, antroposofisch artsen en [ortho-]manuele artsen) staan in dit overzicht:

Tabel 1
Tabel 1. Ledentallen alt. artsenverenigingen (In de kolom ‘Totaal’ is rekening gehouden met overlappingen.)

De AVIG telt voornamelijk homeopaten en natuurartsen onder haar leden. Na exclusie van deze groepen en de biofysische artsen, blijven er nog 19 over, van wie er 10 acupuncturist zijn.

In dit totaaloverzicht is dus een vrij scherpe daling zichtbaar, van maar liefst 22% in minder dan 2 jaar. Naast deze vier verenigingen zijn er nog enkele, die numeriek minder important zijn. Dat betreft bijvoorbeeld de MBOG. Die telt 43 ‘orthomoleculaire’ artsen en meer dan 700 andere leden, meest met een ’therapeut licentie’. Van die 43 artsen zijn er zo te zien 25 al lid van een van deze vier clubs, dus wat betreft trends zal het wel niet veel uitmaken. Dat is een relatief geringe dubbeltelling. Er is ook nog de NVBT (in 2017 ongeveer twee dozijn): de biologische tandartsen. Er zijn daarnaast nog enkele Moermanartsen, deels verenigd in het nu zeer kleine NGOO, de ‘orthomoleculaire’ en ‘niet-toxische’ tumorartsen, met types als Bolhuis en Valstar.

Globaal vermoedt Nienhuys dat er nu nog plm. 593 georganiseerde alternatieve artsen actief zijn. Zijn bestand bestaat uit de namen van de georganiseerden zoals die via de websites te vinden zijn en artsen, die zich in het Geneeskundig Adresboek (ooit) als alternatief presenteerden. Het aantal niet-georganiseerden wordt door Nienhuys geschat op 405, waarmee het totaal aantal alternatieve artsen in ons land komt op een kleine duizend. Het aantal BIG-ingeschreven artsen bedraagt 72.000. Zo’n anderhalf procent van hen is dus (ook) alternatief actief.

CBS-onderzoek Belevingen over alternatieve geneeswijzen

Hetzelfde CBS publiceerde in 2019 een aflevering Belevingen uit haar interessante Serie Statistische trends. Daartoe had men in 2018 maar liefst 3625 personen van 18 jaar of ouder ondervraagd. De respons bedroeg 41 procent, maar de mixed-mode aanpak zorgt ervoor dat er een voor de Nederlandse bevolking representatieve selectie aan het woord komt. In dit onderzoek komt men met op het eerste gezicht heel andere cijfers over o.a. het gebruik van alternatieve geneeswijzen dan in de CBS-enquête. In de inleiding van de publicatie stelt men:

‘Van de volwassen bevolking geeft in 2018 11 procent aan het afgelopen jaar een alternatieve genezer te hebben bezocht. Deze mensen zijn hier doorgaans erg over te spreken. Het grootste deel van de bevolking prefereert reguliere geneeswijzen boven alternatieve geneeswijzen, vooral omdat zij hier meer vertrouwen in hebben. Vrouwen zeggen vaker evenveel waarde te hechten aan reguliere en alternatieve geneeswijzen dan mannen. Dit geldt ook voor 25- tot 65-jarigen ten opzichte van 18- tot 25-jarigen en 65-plussers. In lijn hiermee hebben vrouwen en 25- tot 65-jarigen vaker contact met een alternatieve genezer’.

Het percentage van 11 procent is zo hoog omdat kinderen en bejaarden minder vaak gebruik maken van alternatieve geneeswijzen en laat men die buiten beschouwing, dan gaat dat percentage meteen omhoog.
Lichtelijk verwarrend staat enkele regels lager het volgende:

‘In 2018 gaf 6 procent van de Nederlandse volwassen bevolking aan in het afgelopen jaar onder behandeling te zijn geweest van een alternatieve genezer. Dit is de laatste jaren niet gewijzigd (Gezondheidsenquête; CBS, 2018). Het gaat ieder jaar om naar schatting circa 750 duizend mensen’.

De StatLinetabel van de CBS Gezondheidsenquête heeft betrekking op de bevolking van 0 jaar en ouder. In Belevingen gaat het om de bevolking van 18 jaar en ouder. Voor de vergelijking is daarom het percentage uit de StatLinetabel genomen voor 18-plussers. Dit betreft 5,6 procent, in het rapport afgerond tot 6 procent. De 5,2 % van de Gezondheidsenquête blijft overeind als men ook de jonger dan 18-jarigen erbij neemt.

Om te vervolgen met: ‘De osteopaat, chiropractor en acupuncturist zijn ieder met 2 procent het vaakst bezocht door de volwassen bevolking. Eveneens 2 procent zegt een andere alternatieve genezer te hebben geraadpleegd, zoals een orthomanueel therapeut of voetreflextherapeut.’

De open antwoorden laten verder zien dat er een grote verscheidenheid aan alternatieve genezers is gecontacteerd. Het gaat om enkele tientallen verschillende genezers. Van de mensen die in de afgelopen twaalf maanden niet bij een alternatieve genezer zijn geweest, geeft 9 procent aan dat zij wel in de afgelopen vijf jaar contact hebben gehad met een alternatieve genezer. In totaal bezocht bijna één op de vijf volwassenen (19 procent) in de afgelopen vijf jaar een alternatieve genezer voor zichzelf. Bij 1 procent ging het om een huisarts die alternatieve geneeswijzen heeft toegepast’. Vrouwen hebben ruim anderhalf keer zo vaak contact met alternatieve genezers als mannen. In de afgelopen vijf jaar heeft bijna een kwart van de vrouwen een alternatief genezer geraadpleegd, tegen 14 procent van de mannen.

De verschillen in percentages tussen de CBS Gezondheidsenquête en de Belevingen-cijfers kunnen worden verklaard uit het feit dat het bij de CBS enquête gaat om behandelingen, al spreekt men daar wel van ‘contact’, terwijl er in de Belevingen sprake is van contact, maar kennelijk vaak niet van een behandeling. Tot dat laatste komt het slechts in plm. de helft van de contacten.

Europees perspectief

Het Sociaal en Cultureel Planbureau SCP publiceerde in juli 2018 haar rapport Een (on)gezonde leefstijl. Opleiding als scheidslijn. Daarin is ook een hoofdstuk gewijd aan het gebruik van alternatieve geneeswijzen, zoals bevonden in de European Social Survey Nederland, ronde 7, 2014-2015, waarin 1.415 mensen werden ondervraagd via een vragenlijst die in alle Europese landen identiek was en die dus een internationale vergelijking goed en betrouwbaar mogelijk maakt.

Het onderzoek betrof elf alternatieve geneeswijzen waarvan werd nagegaan of men hier in de afgelopen 12 maanden gebruik van had gemaakt. Het gaat om acupunctuur, acupressuur, Chinese medicijnen, chiropractie, osteopathie, homeopathie, kruidentherapie, hypnotherapie, massagetherapie, reflexologie en spirituele geneeswijzen. Het gebruik naar opleidingsniveau is te zien in figuur 11.1 uit de publicatie:

Figuur 11.1 presenteert de opleidingsverschillen in het gebruik van alternatieve geneeswijzen onder Nederlanders tussen de 25 en 70 jaar.

Figuur 11.1

 

Hbo-opgeleiden maken het vaakst gebruik van deze geneeswijzen (22,0%) en de laagopgeleiden het minst (14,5%). Daarnaast lijken hbo- en wo-opgeleiden ook vaker meerdere alternatieve geneeswijzen te gebruiken dan laag- en middelbaar opgeleiden. Ook werd gekeken naar het gebruik van alternatieve geneeswijzen uit voor mannen en vrouwen. Overduidelijk is dat vrouwen meer gebruik maken van alternatieve therapieën dan mannen, en dit constateert men binnen alle opleidingsgroepen. Vooral hbo-opgeleide vrouwen zijn grootgebruikers van de alternatieve geneeswijzen: 28,1% maakt jaarlijks één of meerdere keren gebruik van alternatieve therapieën. Onder hbo-opgeleide mannen is dit 15,2%. Bij mannen springen de geringe opleidingsverschillen in het oog: in alle opleidingsgroepen gebruikt net boven de 10% één of meerdere keren in een jaar een alternatieve therapie.

Figuur 11.3

Figuur 11.3 uit de SCP-publicatie toont dat het gebruik van alternatieve geneeswijzen door mensen met een middelbaar opleidingsniveau in ons land het laagste van Europa is. Een land als Duitsland telt een tweemaal zo hoog percentage alternatieve consumenten als ons land.

Ook een Finse groep publiceerde over de resultaten van de Europese Survey. Tabel I toont de ‘unadjusted weighted estimates’ voor het gebruik van CAM in de onderzochte landen, variërend van ongeveer 10% in Hongarije tot ongeveer 40% in Duitsland en Zwitserland. De meest populaire alternatieve geneeswijze betrof massagetherapie, gebruikt door 11.9% van de populatie, gevolgd door homeopathie (5,7%), osteopathie (5,2%), kruiden (4,6%), acupunctuur (3,6%), chiropractie (2,3%), reflexologie (1,7%) en spirituele genezingen (1,3%). Andere geneeswijzen als Chinese geneesmiddelen, acupressuur en hypnotherapie) werden gebruikt door plm. 1 %.

Van de geënquêteerde Europeanen met minstens één bezoek aan een alternatieve genezer geeft Tabel 1 een goed beeld. Ook hier figureren Nederland, Portugal, Polen en Hongarije in de staart van het peloton, als de landen met de geringste consumptie van kwakzalverij.

Tabel I

Slotbeschouwing

Al deze relatief recente cijfers onderstrepen het al lang levende idee dat Nederlanders zuinige gebruikers van kwakzalverij zijn. Ook de andere demografische bevindingen bevestigen oude kennis over de kans op kwakzalverij op basis van geslacht, leeftijd en hoogst genoten opleidingsniveau. Vrouwen maken meer gebruik dan mannen, het hbo-opleidingsniveau brengt de grootste kans op gebruik van kwakzalverij met zich mee en het leeftijdsvenster van 25 tot 70 jaar leidt vaker tot gebruik van alternatieve geneeswijzen dan zulks door kinderen of bejaarden.

Dat zo’n 14% van de Nederlanders in de leeftijd van 25 tot 70 jaar in het onderzoek tenminste één alternatieve genezer bezocht, betekent dat verdere educatie van onze landgenoten nog niet geheel overbodig is geworden, de dalende trend sinds 2009 is mooi, maar de Vereniging tegen de Kwakzalverij kan ook na haar 139ste jaar nog niet worden opgeheven.

C.N.M. Renckens

Gerelateerde artikelen

artikelen - 25 juni 2021

Buitenlandrubriek met o.a.: Nieuw-Zeelandse artsen die Covid ontkennen, mogelijk geschorst / Subsidiestop Belgische Levensschool.

artikelen - 24 november 2020

Buitenlandrubriek met o.a.: ‘Laat kinderen van antivax-ouders in VS zelf beslissen of ze vaccin willen’ / Duitse docu belicht Heilpraktikers

artikelen - 28 oktober 2020

Buitenlandrubriek met o.a.: Kankerpatiënten lopen met alternatieve behandelingen verhoogde kans op overlijden.